prisma
- pris·ma
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kantzuil’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prisma | prisma's prismata |
verkleinwoord | prismaatje | prismaatjes |
het prisma o
- (wiskunde) lichaam, begrensd door twee evenwijdige vlakken en drie of meer zijvlakken met evenwijdige snijlijnen
- (optica) prisma van doorschijnend materiaal voor het breken of afbuigen van lichtstralen
- Het woord prisma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prisma" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "prisma" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- pris·ma
enkelvoud | meervoud |
---|---|
prisma | prismas |
prisma m
- prisma in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española