Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·me·ra·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord camerawerk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

camerawerk o [1]

  1. het filmen of fotograferen als arbeid
     Opeens drong tot me door dat de beelden van Tonio's ongeluk, straks, eenzelfde springerigheid zouden vertonen, maar dan niet door slordig camerawerk, maar uit zuinigheid.[2]
  2. de manier waarop men iets met een camera heeft vastgelegd
     Jasper Wolf met zijn Gouden Kalf voor het camerawerk in Niemand in de Stad[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “De Beukelaer en Wolf verrast door lidmaatschap Academy: 'Ik zie het ook net'” (01-07-2020), NOS