endoscoop
- en·do·scoop
- In de betekenis van ‘instrument om in lichaamsholten te kijken’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- afgeleid van het Griekse: 'endon' (binnenin) (binneninkijker dus)
- met het voorvoegsel endo- met het achtervoegsel -scoop [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | endoscoop | endoscopen |
verkleinwoord | endoscoopje | endoscoopjes |
de endoscoop m
- optisch instrument waarmee het inwendige van organen kan worden onderzocht
1.
- Het woord endoscoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "endoscoop" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "endoscoop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ endoscoop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be