Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zon·dag·och·tend
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zondagochtend zondagochtenden
verkleinwoord zondagochtendje zondagochtendjes

Zelfstandig naamwoord

de zondagochtendm

  1. (tijdrekening) de uren van een zondag tussen de nachtelijke uren en de middag, de ochtend van zondag
    • We hebben die hele zondagochtend in het ziekenhuis doorgebracht. 
     Op zondagochtend fietste ik richting onbekende kerkklokken om te zien of de gemeente en de sfeer daar iets voor mij was.[1]
     Op zondagochtend nam Lauritz Karl besluitvaardig mee op een vistochtje, de zoon moest roeien.[2]

Bijwoord

zondagochtend

  1. (tijdrekening) in de ochtend van de zondag
    • Kun je zondagochtend ook komen? 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142