zaterdag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- za·ter·dag
Woordherkomst en -opbouw
- eponiem, via Middelnederlands saterdach van Latijn dies Saturni "dag van (de god) Saturnus", in de betekenis van ‘laatste dag van de week’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaterdag | zaterdagen |
verkleinwoord | zaterdagje | zaterdagjes |
Zelfstandig naamwoord
zaterdag m
- (tijdrekening), (dag) een dag van de week die na vrijdag en voor zondag komt
- Zaterdag is de eerste dag van het weekend.
- «Zaterdag is de zevende dag van de week.»
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een dag van de week die na vrijdag en voor zondag komt
Gangbaarheid
- Het woord zaterdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "zaterdag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zaterdag op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "zaterdag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be