Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ter·dag·markt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaterdagmarkt zaterdagmarkten
verkleinwoord zaterdagmarktje zaterdagmarktjes

Zelfstandig naamwoord

de zaterdagmarktv / m

  1. een markt die op zaterdag wordt gehouden.
    • Op de zaterdagmarkt verkochten de marktlui hun waren. 

Gangbaarheid