pinksterzaterdag
- pink·ster·za·ter·dag
- Samenstelling van 'pinkster' (van Pinksteren) en zaterdag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pinksterzaterdag | - |
verkleinwoord | - | - |
de pinksterzaterdag m
- de zaterdag voor Pinksteren
1. de zaterdag voor Pinksteren
- Het woord 'pinksterzaterdag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.