Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eer·gis·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: op de dag voor gisteren’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • van Middelnederlands (e)erg(h)isteren, samenstelling van eer en gisteren[2]

Bijwoord

eergisteren

  1. (tijdrekening) de voorlaatste dag die voltooid is
     De grote Griek was de eerste die mij aan zijn tafeltje noodde, eergisteren, tijdens de merenda, die elke dag tussen vier en halfrijf wordt geserveerd in de Chinese kamer.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen