gisteren
- Geluid: gisteren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɣɪstərə(n) / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈχɪstərə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɣɪstərə(n)/
- gis·te·ren
- In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: de dag voor heden’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- van Middelnederlands ghisteren, ghistren, gestren[2]
gisteren
- (tijdrekening) de laatste dag die voltooid is
1. de laatste dag die voltooid is
- Het woord gisteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gisteren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gisteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gisteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be