• doe
vervoeging van
doen

doe

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doen
    • Ik doe. 
  2. gebiedende wijs van doen
    • Doe! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doen
    • Doe je? 
  4. aanvoegende wijs van doen
    • Men doe zoals men wil. 


  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon (ik)
k
mie wie os
2e persoon
(informeel)
doe die joe joe
2e persoon
(formeel)
joe joe joe joe
3e persoon
(mannelijk)
hai hom zai
zie
heur
3e persoon
(vrouwelijk)
zai
zie
heur
3e persoon
(onzijdig)
t t

doe

  1. jij


  • Geluid:  doe    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Etsbergs): /ðuː/
    • (Montforts): /duː/
    • (Maastrichts): /duː/, /dix/
    • (Roermonds): /duː/,
    • (Rothenbachs): /d̪uː/

doe

  1. toen

doe

  1. jij
  • Verder bestaat ook nog de tweevoud met de vorm jee.