• zie
vervoeging van
zien

zie

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zien
    • Ik zie. 
  2. gebiedende wijs van zien
    • Zie! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zien
    • Zie je? 
     Bovendien wordt, door af en toe alleen te zijn, de tijd die je samen met je partner of gezin doorbrengt nog waardevoller en zie je veel duidelijker wat echt belangrijk voor je is.[1]
     Volgens Rico Luman, sectoreconoom transport en automotive van ING, moeten de heffingen ook niet gezien worden als een middel om Chinese auto's van de Europese markt te weren. "In het Verenigd Koninkrijk zijn er geen heffingen op Chinese auto's en daar zie je een nog grotere groei van Chinese auto's. Het werkt eerder als een kleine rem dan als een blokkade."[2]
vervoeging van
zien

zie

  1. aanvoegende wijs van zien
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 april 2025 Weblink bron
    Aïda Brands
    “Chinese elektrische auto's booming in Europa ondanks heffingen” (24 april 2025), NOS
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon (ik)
k
miewieos
2e persoon
(informeel)
doediejoejoe
2e persoon
(formeel)
joejoejoejoe
3e persoon
(mannelijk)
haihomzai
zie
heur
3e persoon
(vrouwelijk)
zai
zie
heur
3e persoon
(onzijdig)
tt

zie

  1. zij
  • zi·e

zie v mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zia