Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

joe

  1. (informeel) ja hoor (als snelle instemmende reactie op een verzoek of oproep)
     'Wil je even een pak suiker halen?' En dan zwierig: 'Joe!'[2]
  2. (internet) ja? (als beëindiging van een verzoek of oproep, om aan te geven dat een instemmende reactie wordt verwacht)
     Op dit kiekje zit ik een knakworst te eten, lach me maar uit, joe.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Boon, Ton den & Rudi Hendrickx
    (red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221; p. 1780 kol. 2
  2. 2,0 2,1   Weblink bron
    Aaf Brandt Corstius
    “Wennen” (25 september 2013) op volkskrant.nl  


Gronings

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon (ik)
k
mie wie os
2e persoon
(informeel)
doe die joe joe
2e persoon
(formeel)
joe joe joe joe
3e persoon
(mannelijk)
hai hom zai
zie
heur
3e persoon
(vrouwelijk)
zai
zie
heur
3e persoon
(onzijdig)
t t


Woordafbreking
  • joe

Persoonlijk voornaamwoord

joe

  1. jullie
  2. U


Nedersaksisch

Persoonlijk voornaamwoord

joe

  1. jullie
  2. u
  3. jou


Veluws

Persoonlijk voornaamwoord

joe

  1. jou