enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon (ik)
k
miewieos
2e persoon
(informeel)
doediejoejoe
2e persoon
(formeel)
joejoejoejoe
3e persoon
(mannelijk)
haihomzai
zie
heur
3e persoon
(vrouwelijk)
zai
zie
heur
3e persoon
(onzijdig)
tt

hai

  1. hij
En hai.
Een haai.
  • hai
  • Afkomstig van het Nederlandse woord haai.

hai m

  1. (kraakbeenvissen) haai
  2. (figuurlijk) hebzuchtig, meedogenloos persoon (zoals een huisjesmelker of zwarthandelaar)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hai     haien     haier     haiene  
genitief   hais     haiens     haiers     haienes  
  • hai
  • Afkomstig van het Nederlandse woord haai.

hai m

  1. (kraakbeenvissen) haai
  2. (figuurlijk) hebzuchtig, meedogenloos persoon (zoals een huisjesmelker of zwarthandelaar)
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hai     haien     haiar     haiane  
genitief