Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Tiens

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tiens
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

tiens

  1. uitroep die verbazing uitdrukt
    • Op een zondagmiddag maakt een man met enkele vrienden een uitstapje naar zee. Ze zijn afkomstig uit een ingeslapen provinciestadje ergens in Frans-Vlaanderen. Op een bepaald moment constateert de man: ‘Tiens, je kunt Engeland zien!’. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tiens tiensen
tienzen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

de tiensm

  1. (verouderd) periodieke betaling aan de eigenaar om roerende of onroerende zaken te mogen gebruiken
    • De boeren die dan 'thuys verblijven om te saeyen,
      Betalen hem den tiens van allen 'tgeen sy maeyen.
       [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

26 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • tiens
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

tiens

  1. uitroep die twijfel uitdrukt
  2. uitroep die verbazing uitdrukt

Werkwoord

vervoeging van
tenir

tiens

  1. enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van tenir


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /tins/ (Etsbergs)

Persoonlijk voornaamwoord

tiens

  1. gemuteerde genitief van doe