• IPA: /təˈni/, /teˈni/
stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tinc tenia tingut
3e vervoeging volledig onregelmatig

tenir

  1. hebben, bezitten
    « les mans grans.»
    Hij heeft grote handen.
  2. vasthouden

Als hulpwerkwoord voor het vormen van de voltooide tijd wordt haver gebruikt.