tenir
- IPA: /təˈni/, /teˈni/
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tinc | tenia | tingut |
3e vervoeging | volledig | onregelmatig |
tenir
- hebben, bezitten
- «Té les mans grans.»
- Hij heeft grote handen.
- «Té les mans grans.»
- vasthouden
Als hulpwerkwoord voor het vormen van de voltooide tijd wordt haver gebruikt.
- IPA: /təniʁ/
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tenir |
tenais |
tenu |
volledig |
tenir
- overgankelijk vasthouden
- wederkerend zich gedragen
- «Tiens-toi bien.»
- Gedraag je.
- «Tiens-toi bien.»
- wederkerend blijven