• ha·ver
  • In de betekenis van ‘korensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1280 [1]
  • erfwoord: Middelnederlands hāver(e), ontwikkeld uit Oergermaans *habran-; etymologie onzeker, mogelijk verwant met *hagran- ‘dravik’ (waaruit Noors, Zweeds dial. hagre ‘haver’, Deens hejre ‘dravik’), bij Indo-Europees *kokro-, waartoe ook Nieuwiers coirce ‘haver’ behoort.[2][3] Evenals Nederduits Haver, Duits dial. Haber en Zweeds havre.
enkelvoud meervoud
naamwoord haver (havers)
verkleinwoord (havertje) (havertjes)

de haverv / m

  1. (plantkunde) éénjarig graangewas Avena sativa   dat behoort tot de Grassenfamilie
    (wikidata: haver  )
  2. (graan), (voeding) zaden van het graangewas Avena sativa  
    (wikidata: haver  )
    • - Want hoewel we misschien om de wonderlijke charme van zijn definitie van 'olifant' lachen, of van 'haver' (een graangewas dat in Engeland over het algemeen aan paarden wordt gegeven, maar in Schotland de mensen voedt') of 'lexicograaf (een schrijver van woordenboeken; een onschadelijke zwoeger die zich bezighoudt met het opsporen van de oorsprong en het nauwkeurig beschrijven van de betekenis van woorden'), we kunnen alleen maar versteld staan van zijn aanpak van, zeg maar, het werkwoord take. Johnson gaf met ondersteunende citaten niet minder dan 113 betekenissen van de transitieve vorm van dit werkwoord en 21 van de intransitieve. [4] 
  • De paarden die de haver verdienen, krijgen ze niet.
Wie hard werkt, krijgt geen – of niet altijd een – passende beloning
  • Geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn.
Kleine kinderen moeten niet hetzelfde worden behandeld als volwassenen
  • Iemand van haver tot gort kennen
Iemand heel goed kennen
  • Van haver tot gort vertellen
Iets helemaal vertellen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  • [1] haver in het Nederlands Soortenregister N
  • [1] haver op Wikidata  
  1. "haver" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. haver op website: Etymologiebank.nl
  3. Kroonen
    , Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 197, 199
  4. Winchester, Simon
    De gekwelde woordenaar vertaald door Peter Out 1998 ISBN 90-254-2146-6 pagina 105
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • ha·ver
  • Afkomstig van het Latijnse habeo.
stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
he havia hagut
2e vervoeging volledig onregelmatig

haver

  1. hebben
    «No, no ho ha fet.»
    Nee, hij heeft het niet gedaan.

haver wordt alleen gebruikt als hulpwerkwoord en in vaste verbindingen. Voor de normale betekenis van 'hebben' als 'iets bezitten of vasthouden' wordt tenir gebruikt.


haver

  1. (plantkunde) haver


haver

  1. (plantkunde) haver