• ha·ver·gort
enkelvoud meervoud
naamwoord havergort -
verkleinwoord - -

de havergortm

  1. (voeding) gepeld zaad van de haverplant Avena sativa  
     Hoe kan de man die zich niets herinnert weer deel gaan nemen aan ‘zijn’ leven? (…) Het hele leven moet hij opnieuw leren, van een lekkend dak repareren en havergort kopen tot het huwelijk, want hij durft Julienne niet te beroeren. Ze is een vreemde voor hem.[2]
  2. (textielindustrie) (figuurlijk) grauw balenkatoen
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Thomas de Veen
    “Bij verschijning werd deze roman niet opgemerkt. Nu zegt onze recensent: wat een verbluffend boek” (9 april 2020) op nrc.nl