Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zab

Werkwoord

vervoeging van
zabben

zab

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabben
    • Ik zab. 
  2. gebiedende wijs van zabben
    • Zab! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabben
    • Zab je? 


Hongaars

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

zab

  1. (plantkunde) Avena sativa   haver