zab
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zab
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zabben |
zab
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabben
- Ik zab.
- gebiedende wijs van zabben
- Zab!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabben
- Zab je?
Hongaars
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
zab