tiend
- tiend
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tiend | tienden |
verkleinwoord | - | - |
- (religie) (joods) Bijbelse verplichting een tiende van de opbrengsten van het land aan de priesters af te staan
- Ook alle tienden des lands, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, zijn des HEEREN; zij zijn den HEERE heilig. [3]
- (religie) (christelijk) kerkbelasting, gebaseerd op de Bijbelse verpllichting
- (economie), (geschiedenis) belasting ter grootte van een evenredig deel van de opbrengsten, gegroeid uit de eerdere kerkbelasting
- Het woord tiend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tiend" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
18 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ tiend op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Statenvertaling Gereformeerde BijbelstichtingLeviticus 27:30 (2012) op website:statenvertaling.nl; geraadpleegd 2017-08-14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be