• och·tend·lucht
enkelvoud meervoud
naamwoord ochtendlucht ochtendluchten
verkleinwoord ochtendluchtje ochtendluchtjes

de ochtendluchtv / m

  1. de koele, frisse atmosfeer van de vroege ochtend als de zon de aarde nog niet heeft opgewarmd
     ... hij neemt een kopje koffie en zijn oranje transistorradio mee naar de veranda voor het huis, gaat onder het afdak zitten en ademt uitkijkend over het dal de ochtendlucht van Fairfax in...[2]
     De poort doemt op vanuit het niets. Rijen prikkeldraad beletten iedere andere doorgang. Afgezien van wat vogelzang is het volkomen stil. Naast de omheining staat een inmiddels vervallen huis. Ooit opende SS’er Albert Konrad Gemmeker daar de ramen om de frisse ochtendlucht op te snuiven en te ‘genieten’ van het gebied waar hij de scepter zwaaide.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Kinderen bezoeken schim van schijnwereld Westerbork” (02-05-2012), Tubantia