• och·tend·dienst
enkelvoud meervoud
naamwoord ochtenddienst ochtenddiensten
verkleinwoord

de ochtenddienstm

  1. werkdag die begint in de vroege ochtenduren
     Het gaat om een proef van een paar maanden die in oktober van start gaat. Bij vijf instellingen komt er een halte. Het vervoer wordt op drie momenten van de dag aangeboden: rond het begin en einde van de ochtenddienst en het begin van de nachtdienst.[2]
     Duncan Keuning (24) heeft liever een nachtdienst dan een ochtenddienst. Hij werkt in een fabriek van een groot zuivelbedrijf, waar hij elke tien dagen twee nachtdiensten heeft. "Ik slaap een paar uurtjes voor mijn dienst, en ik zorg altijd dat ik goed eet. Dan heb ik genoeg energie om 's nachts te werken."[3]
  2. (religie) kerkdienst in de ochtenduren
  3. openbaar vervoer de rijdt in de morgen


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Meer veiligheid voor zorgpersoneel Bosch en Duin door nieuwe buslijn” (04-09-2018), NOS
  3.   Weblink bron “Powernappen maakt je nachtdienst iets minder slopend” (10-11-2015), NOS