• avond·duis·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord avondduister
verkleinwoord

het avondduistero

  1. de donkerte van de avond
     De huizen en schuttingen waren in het avondduister op een hoopje gekropen.[2]
     Mooie plaatjes tijdens ochtendgloren en avondduister: Noordoost-Twente is een gebied met veel aantrekkelijke kanten. De toeristen en zeker de vaste bezoekers die hier regelmatig terugkomen weten dat al lang.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Mooie plaatjes tijdens ochtendgloren en avondduister” (14-07-2006), Tubantia