avondwandeling
  • avond·wan·de·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord avondwandeling avondwandelingen
verkleinwoord avondwandelingetje avondwandelingetjes

de avondwandelingv

  1. voettocht in de avonduren
     Naja, het was een leuke avondwandeling, maar na vandaag had het voor mij niet gehoeven.[2]
     Het lijkt volgens het parket van de provincie Luxemburg te gaan om een onvoorbereide actie. De drie zouden tijdens de avondwandeling geprobeerd hebben om over een muur te klimmen. Daarna gingen twee van de drie mannen over een hek, de derde werd gepakt nadat hij een andere route had genomen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Noorderlicht” (2021), de Crime Compagnie, ISBN 9789461094766
  3.   Weblink bron “Twee gevangenen ontsnappen uit gevangenis in Wallonië” (ZO 2 JANUARI 2022), NOS