• avond·cur·sus
enkelvoud meervoud
naamwoord avondcursus avondcursussen
verkleinwoord

de avondcursusm

  1. (onderwijs) serie lessen over één bepaald onderwerp die in de avonduren wordt gegeven
     Ze volgde zelfs een avondcursus Italiaans.[2]
     Waarom is het Duitse woord voor meisje onzijdig en dat voor stoplicht vrouwelijk? Probeer het maar eens uit te leggen aan mensen die de taal onder de knie proberen te krijgen. Leerlingen van de avondcursus Duits aan de Parlando-taalschool in Berlijn buigen zich zuchtend over de zoveelste grammatica-oefening.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron
    Jolien Plante
    “Der, die, das: streep erdoor?” (10-04-2014), NOS