• dag·cur·sus
enkelvoud meervoud
naamwoord dagcursus dagcursussen
verkleinwoord - -

de dagcursusm

  1. (onderwijs) opleiding of reeks lessen die overdag kan worden gevolgd
    • Zijn energie is onuitputtelijk en een dagcursus alleen voldoet hem niet, hij volgt daarom bovendien een avondcursus aan de School voor Kunsten en Ambachten in Brussel. [1]
  2. (onderwijs) opleiding die in één dag kan worden gevolgd
    • "Daarom voeren we een verplichte cursus van een dag in: met accountants en gedragswetenschappers.”
      - Hoe weet en meet je of zo’n dagcursus effectief is?
      „Daar heb je geen objectief meetinstrument voor, behalve of er straks minder zaken in de krant staan waarbij dingen misgaan.”
       [2]
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]