dagcursus
- dag·cur·sus
- samenstelling van dag zn en cursus zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagcursus | dagcursussen |
verkleinwoord | - | - |
de dagcursus m
- (onderwijs) opleiding of reeks lessen die overdag kan worden gevolgd
- Zijn energie is onuitputtelijk en een dagcursus alleen voldoet hem niet, hij volgt daarom bovendien een avondcursus aan de School voor Kunsten en Ambachten in Brussel. [1]
- (onderwijs) opleiding die in één dag kan worden gevolgd
- "Daarom voeren we een verplichte cursus van een dag in: met accountants en gedragswetenschappers.”
- Hoe weet en meet je of zo’n dagcursus effectief is?
„Daar heb je geen objectief meetinstrument voor, behalve of er straks minder zaken in de krant staan waarbij dingen misgaan.” [2]
- "Daarom voeren we een verplichte cursus van een dag in: met accountants en gedragswetenschappers.”
- [1] avondcursus
- Het woord 'dagcursus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dagcursus" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Waterschoot, H."De galanterieën van Reinhoud" in: Ons Erfdeel. jrg. 29 nr. 4 (september/oktober 1986) Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer; p. 565; geraadpleegd 2017-11-15
- ↑ Driessen, C.‘Fouten accountants zijn meer dan een incident’ (10 oktober 2013) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-11-15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be