• avond·spreek·uur
enkelvoud meervoud
naamwoord avondspreekuur avondspreekuren
verkleinwoord

het avondspreekuuro

  1. tijd in de avonduren waarin een hulpverlener patiënten te woord staat
     Maar de minister kan zich ook de ergernis van de huisartsen voorstellen. "Ik doe daarom een oproep aan ze: doe ook eens een avondspreekuur voor je eigen patiënten die overdag werken."[1]
  1.   Weblink bron “Minister tegen tientje avondarts” (Vrijdag 3 oktober 2014, 12:54), NOS