wagen
Niet te verwarren met: Wagen |
- Geluid: wagen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwaɣə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʋaːχə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈʋaːɣə(n)/
- wa·gen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wagen | wagens |
verkleinwoord | wagentje | wagentjes |
de wagen m
|
2. een auto
de wagen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord waag
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wagen |
waagde |
gewaagd |
zwak -d | volledig |
wagen
- overgankelijk iets riskants ondernemen
- Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken.
- overgankelijk iets ondernemen waarvan je niet zeker bent dat het zal lukken
- ▸ Ik liep ten slotte bijna elke dag dezelfde afstand als een marathon, dus dacht ik een kansje te kunnen wagen.[3]
- wederkerend zich ~ : een risico op zich laden
- Daar waagde hij zich niet aan.
1. een poging ondernemen
- ↑ "wagen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wagen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- Het woord wagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wagen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- wa·gen
wagen
wagen
wagen