wagenmaker
  • wa·gen·ma·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord wagenmaker wagenmakers
verkleinwoord

de wagenmakerm [1]

  1. (beroep) persoon die (paarden)wagens maakt
     Zeeschuim, gedroogde tongevellen, die als het strand roken, waren bij de voddenkoopman, bij alle drogisten verkrijgbaar en meubel- of wagenmakers gebruikten voor het gladmaken van hout 'haaievel' dat zoo hard was als een rasp.[2]
  2. (beroep) persoon die (paarden)wagens repareert