wagenmaker
- Geluid: wagenmaker (hulp, bestand)
- wa·gen·ma·ker
- samenstelling van wagen zn en maker zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wagenmaker | wagenmakers |
verkleinwoord |
- (beroep) persoon die (paarden)wagens maakt
- ▸ Zeeschuim, gedroogde tongevellen, die als het strand roken, waren bij de voddenkoopman, bij alle drogisten verkrijgbaar en meubel- of wagenmakers gebruikten voor het gladmaken van hout 'haaievel' dat zoo hard was als een rasp.[2]
- (beroep) persoon die (paarden)wagens repareert
- Het woord wagenmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jacobus” (1930), Saga, ISBN 9788728433317