Aanhangwagen
  • aan·hang·wa·gen
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wagen die door andere wordt voortgetrokken’ voor het eerst aangetroffen in 1934 [1]
  • samenstelling van  aanhang ww  en  wagen  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aanhangwagen aanhangwagens
verkleinwoord aanhangwagentje aanhangwagentjes

de aanhangwagenm

  1. (verkeer) een wagen die gekoppeld wordt achter een aangedreven wagen en zo vooruitgetrokken wordt
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]