aanhanger
- aan·han·ger
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanhanger | aanhangers |
verkleinwoord | aanhangertje | aanhangertjes |
de aanhanger m
- iemand die gelooft in een bepaald idee, of die een bepaalde groep of persoon steunt
- Een aanhanger van het communisme, een aanhanger van het CDA.
- Het parlement werd bestormd door woedende aanhangers van de president.
- ▸ Ik groeide op in Dresden als enig kind van ouders die fanatieke aanhangers waren van het sED-gedachtegoed.[1]
- (transport) rijdend object dat achter de auto gehangen kan worden voor het vervoeren van goederen
- ▸ Een ongeveer dertig jaar oude Volvo en een tractor met een stapel in plastic verpakte hooibalen op de aanhanger.[2]
- [2] aanhangwagen
- [1] aanhang
- [1] adept, discipel, fan, gelovige, lidmaat, medestander, navolger, volgeling, lid, supporter, trawant, volger
- [2] oplegger
1. iemand die gelooft in een bepaald idee, of die een bepaalde groep of persoon steunt.
2. rijdend object dat achter de auto gehangen kan worden voor het vervoeren van goederen.
- Het woord aanhanger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanhanger" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
- ↑ Håkan Nesser“Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be