Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·stan·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord medestander medestanders
verkleinwoord medestandertje medestandertjes

Zelfstandig naamwoord

de medestanderm

  1. bondgenoot, aanhanger, iemand die je helpt je doel te bereiken, vaak tegen mensen dat proberen tegen te gaan
    • Samen met zijn medestanders probeerde hij zijn tegenstanders te verslaan. 
Antoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

medestander m

  1. compagnon, deelgenoot
Overerving en ontlening

Verwijzingen