• sup·por·ter
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘aanhanger’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
  • van het Engels, afgeleid van support met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord supporter supporters
verkleinwoord supportertje supportertjes

de supporterm

  1. (sport) iemand die een bepaalde club of speler steunt
    • De supporters raakten weer eens slaags. 
     Ze was dan ook allang blij dat ze niet met mij mee hoefde op mijn verre reizen, maar was wel vanaf het begin mijn grootste supporter.[3]
     Donderdag namen in het stadion al de eerste supporters plaats, van karton. Naar een idee van de supportersvereniging kunnen fans van Borussia voor 19 euro een kartonnen fan kopen met daarop een levensgrote foto van zichzelf.[4]
vervoeging van
supporteren

supporter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van supporteren
    • Ik supporter. 
  2. gebiedende wijs van supporteren
    • Supporter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van supporteren
    • Supporter je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "supporter" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. supporter op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Weblink bron “Namaaksupporters in Duitsland en Wit-Rusland tegen lege tribunes” (10-04-2020), NOS
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
supporter supporters

supporter

  1. sympathisant, aanhanger, medestander van iets of iemand
  2. (sport) supporter, aanhanger van een sportclub, e.d.
  3. ondersteuning, steunbalk
  4. (kleding) steunkous
  5. (heraldiek) schildhouder


[B] /sy.pɔʁ.tɛʁ/
  • sup·por·ter
[4] Afgeleid van het Engels to support.

[A] supporter

  1. (bouwkunde) ondersteunen, dragen
    «Huit colonnettes supportent une continuité de demi-dômes allant en s’amincissant pour se terminer en un gracieux campanile dessiné par quatre outeaux, chapeauté d’une minuscule demi-sphère.»[2]
    Acht colonnetten ondersteunen een serie halve koepels, die taps toelopen. Ze eindigen in een sierlijke klokketoren die door vier dakkapellen geschraagd wordt, met een top in de vorm van een piepkleine halve bol.
  2. verdragen, uithouden
  3. dragen (van de (m.n. negatieve) consequenties, gevolgen, (on)kosten, e.d.)
  4. (sport) supporter zijn, supporteren
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  supporter     le supporter     supporters     les supporters  

[B] supporter m

  1. (sport) supporter
  2. voorstander
  1. supporter (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994)   op de website cnrtl.fr  .
  2.   Weblink bron “1916 : le couvreur "Angevin Cœur de France" meurt à Verdun...” (28-05-2016) op museecompagnonnage.fr