• na·vol·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord navolger navolgers
verkleinwoord navolgertje navolgertjes

de navolgerm

  1. iemand die iemand anders nadoet
    • In 2015 pochte een negentienjarige uit de buurt van Moskou, Filip Bodeikin, over hoe hij via dit zelf uitgevonden spel verschillende kwetsbare tieners tot zelfdoding kon verleiden. ‘Sommige mensen zijn afval, en worden beter uit de weg geruimd.’ ­Bodeikin werd opgepakt. Een Russisch magazine gaf hem in november 2016 nog een forum om een uitgebreide, sensationele bekentenis te doen over zijn motieven en methode. Hij komt eruit als een psychopaat, verantwoordelijk voor minstens 17 zelfdodingen. En hij zou navolgers hebben die ‘zijn’ spel voortzetten. [2] 
    • Filmmaker Pieter van Huystee volgde de aanloop naar de expositie en legde ook vast hoe een delegatie van het Bosch Research and Conservation Project ruim zestig Jeroen Bosch-werken onder de loep legde. De zeven hoofdzonden, eigendom van het Prado, werd gekwalificeerd als een werk van een navolger van Bosch, dus niet van de meester zelf. [3] 
95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard MAANDAG 27 FEBRUARI 2017
  3. Tubantia Rene van der Lee en Gerrit van den Hoven 11-01-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be