• imi·ta·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord imitator imitatoren
imitators
verkleinwoord imitatortje imitatortjes

de imitatorm

  1. iemand die een ander persoon nadoet
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
imitator imitators

imitator

  1. imitator