wagenplein
- wa·gen·plein
- samenstelling van wagen zn en plein zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wagenplein | wagenpleinen |
verkleinwoord | wagenpleintje | wagenpleintjes |
het wagenplein o
- een plein aan de poort van een stad, waar koetsen en wagens worden geladen en gelost
- Het Leidseplein in 1767: Op het Leidseplein lozen sinds een eeuw de postkoetsen die via de weg langs de Overtoomsevaart de stad binnenkomen hun passagiers en bagage: het is een wagenplein. Je vindt er stalhouderijen, hoefsmeden en kroegen.[1]