veewagen
  • vee·wa·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord veewagen veewagens
verkleinwoord veewagentje veewagentjes

de veewagenm

  1. vrachtauto of treinwagon waarin vee vervoerd wordt
    • De 7-jarige Kid woont samen met zijn moeder en oudere broer Billy op een boerderij. De zaken lijken niet zo goed te gaan. Moeder ontvangt telefoontjes van mysterieuze schuldeisers en op een nacht worden alle koeien in een veewagen geladen. De bank geeft haar nul op het rekest. Ook wordt zij geregeld achtervolgd door mannen in een landrover. Soms spreken zij haar aan, bijvoorbeeld op de troosteloze parkeerplaats van de supermarkt waar Kid graag snoep koopt. [2] 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC André Waardenburg 17 april 2013
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be