wagenwijd
- wa·gen·wijd
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: zeer wijd’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
- intensief, samenstelling van wagen en wijd [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | wagenwijd |
verbogen | wagenwijde |
partitief | wagenwijds |
wagenwijd
- bijzonder wijd, zo wijd dat een wagen er door kan
- Er zitten wagenwijde lekken in deze software.
- Het woord wagenwijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wagenwijd" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "wagenwijd" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wagenwijd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be