gewagen
- ge·wa·gen
- In de betekenis van ‘vermelden’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
- afgeleid van gewag met het achtervoegsel -en [2]
- afgeleid van wagen met het voorvoegsel ge-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gewagen |
gewaagde |
gewaagd |
zwak -d | volledig |
gewagen [3]
- inergatief ~ van over iets praten, iets vermelden
- Waar hij ook van gewaagde, hierover heeft hij niets gezegd.
- Gewag maken van iets
- Het woord gewagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gewagen" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "gewagen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gewagen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be