benenwagen
- Geluid: benenwagen (hulp, bestand)
- be·nen·wa·gen
- samenstelling van been en wagen met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benenwagen | |
verkleinwoord |
de benenwagen m
- (schertsend) je eigen benen als vervoersmiddel, te voet gaan
- ‘Nemen we de benenwagen?’ ‘Liever een taxi.’ Ik plaats mijn voet op de wastafel, toon hem mijn zuurstokroze pump.[2]
- met de benenwagen ergens heen gaan
lopend ergens heen gaan
1. je eigen benen als vervoersmiddel, te voet gaan, te voet ergens heen gaan
- Het woord benenwagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benenwagen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 28 juni 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be