• wa·gon
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spoorwagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1835 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord wagon wagons
verkleinwoord wagonnetje wagonnetjes

de wagonm

  1. (spoorwegen) een spoorvoertuig voor het vervoer van goederen
    • De goederen werden in de wagons geladen. 
  2. bij uitbreiding: ieder spoorvoertuig, niet zijnde een locomotief
    • Deze trein bestaat uit een locomotief met zestien wagons. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
wagon wagons

wagon

  1. wagon
  2. bolderkar


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  wagon     le wagon     wagons     les wagons  

wagon m

  1. wagon