• lo·co·mo·tief
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘treintrekker’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Van Latijn motivus (bewegend) met het voorvoegsel loco- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord locomotief locomotieven
verkleinwoord locomotiefje locomotiefjes

de locomotiefv / m

  1. (spoorwegen), (verkeer) een zwaar railvoertuig dat bedoeld is om treinen te trekken
    • De locomotief moet nog aangekoppeld worden. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]