Nederlands

 
uitgevouwen vouwwagen
Uitspraak
Woordafbreking
  • vouw·wa·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vouwwagen vouwwagens
verkleinwoord vouwwagentje vouwwagentjes

Zelfstandig naamwoord

de vouwwagenm

  1. een caravan die men in opgevouwen staat trekt achter de auto, een mengvorm tussen de caravan en de tent
    • Er lijkt geen rem te zitten op de verkoop van caravans, vouwwagens en campers. Opnieuw is er sprake van een opzienbarende toename van handel in de rijdende huisjes, blijkt uit cijfers van de Bovag en Kampeer Caravan Industrie (KCI).[2] 
    • Caravans en vouwwagens zijn niet weg te branden bij Nederlandse kampeerders. En er rijden in ons land al 100.000 campers rond.”[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen