• fol·der
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vouwblad’ voor het eerst aangetroffen in 1920 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord folder folders
verkleinwoord foldertje foldertjes

de folderm

  1. een blad met informatie of reclame
    • We kregen een aantal foldertjes in onze hand gedrukt door de opdringerige verkoper. 
  2. (informatica) bundeling van meerdere pagina's of bestanden
    «Open de folder in een nieuw tabblad.»
vervoeging van
folderen

folder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van folderen
    • Ik folder. 
  2. gebiedende wijs van folderen
    • Folder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van folderen
    • Folder je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]