Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • les·wa·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leswagen leswagens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de leswagenm

  1. een speciale auto waarin autorijlessen gegeven kunnen en mogen worden, waarin ook de bijrijder in noodgevallen kan remmen
    • Bij de sloop van dierenspeciaalzaak Jack Speek viel een muur midden op de weg. Daar reed toevallig net een leswagen, met daarin een kandidaat en een examinator. De examinator stond boven op de rem, toen hij de muur zag vallen. Een ingreep dus. [2] 
    • Dat ze het rijexamen gisteren hebben overleefd, mag een wonder heten. Want op de spoorwegovergang bij Heukelom sloeg de leswagen gistermiddag tijdens het examen af en werd vervolgens geraakt door een voorbijrazende intercity. ,,Ik zag echt mijn leven aan me voorbij flitsen", aldus de instructeur. [3] 
    • In de historie van het falen bij je afrijden, komt dit Amerikaanse meisje van 17 jaar oud met stip binnen. De tiener mocht eerder deze week in Buffalo met haar rijexamen beginnen, maar dat liep faliekant mis. Want heel ver kwam ze niet. Ze zette de leswagen in de eerste versnelling, in plaats van in z’n achteruit en de gevolgen waren bijna niet te overzien. Ze crashte haar lesauto in het examencentrum. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen