Billy Bomar, een waaghals werkzaam bij een circus, balanceert op een balk van een hotel in aanbouw (New York 1929).
  • waag·hals
  • In de betekenis van ‘iemand die alles durft’ voor het eerst aangetroffen in 1482 [1]
  • samenstelling van  waag ww  en  hals 
enkelvoud meervoud
naamwoord waaghals waaghalzen
verkleinwoord waaghalsje waaghalsjes

de waaghalsm

  1. iemand die veel durft
    • Er staat een waaghals op het punt om van de klif af te springen. 
     Ik ben duidelijk geen waaghals maar, bedacht ik ineens, als je niet uitkijkt vliegt het leven voorbij zonder dat je het door hebt.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]