[1] Een kruiwagen.
  • krui·wa·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord kruiwagen kruiwagens
verkleinwoord kruiwagentje kruiwagentjes

de kruiwagenm

  1. een eenwielige kar met twee lange handgrepen voor het transport van zware, meestal losse lading
  2. (figuurlijk) iemand die een persoon aan een baan helpt
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]