voorwagen
- voor·wa·gen
- samenstelling van voor en wagen zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorwagen | voorwagens |
verkleinwoord |
de voorwagen m
- (militair) een kar die een kanon of affuit voorttrekt
- ▸ Hij wees naar het Franse geschut dat van de voorwagens werd losgemaakt en haastig in stelling werd gebracht.[2]
- Het woord 'voorwagen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1