pantserwagen
- pant·ser·wa·gen
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gepantserde en bewapende auto’ voor het eerst aangetroffen in 1934 [1]
- samenstelling van pantser en wagen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pantserwagen | pantserwagens |
verkleinwoord | pantserwagentje | pantserwagentjes |
de pantserwagen m
- een voertuig op wielen dat uitgerust is met een verstevigde buitenzijde om gewelddadige aanvallen te kunnen weerstaan
- Bij deze ernstige ongeregeldheden werden pantserwagens ingezet.
1. een voertuig op wielen dat uitgerust is met een verstevigde buitenzijde om gewelddadige aanvallen te kunnen weerstaan
- Het woord pantserwagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pantserwagen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pantserwagen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be