munitiewagen
  • mu·ni·tie·wa·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord munitiewagen munitiewagens
verkleinwoord

de munitiewagenm

  1. (militair) kar waarop kogels, patronen en kruit wordt vervoerd
     Door de kinderlijke vreugde over de brand en de geestdrift over de geslaagde beschieting van de Fransen merkten onze artilleristen deze batterij pas op toen er twee kogels en meteen daarna vier andere tussen de kanonnen insloegen, waarvan er een twee paarden velde en een ander bij de voerman van de munitiewagen een been afrukte.[2]
     Boven de loop van het geschut is een katafalk aangebracht waarop de kist wordt geplaatst, afgedekt met de Nederlandse vlag. Het geschut is gekoppeld aan een munitiewagen, aldus de Rijksvoorlichtingsdienst maandag.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “F-16’s boven Delft bij uitvaart” (6 december 2004), Reformatorisch Dagblad