Nederlands

 
[1] bezemwagen
 
[2] bezemwagen
Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zem·wa·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bezemwagen bezemwagens
verkleinwoord bezemwagentje bezemwagentjes

Zelfstandig naamwoord

de bezemwagenm

  1. een wagen met een bezem waarmee de weg schoongemaakt kan worden ook wel een veegwagen genoemd
    • Een bezemwagen reed achter de mars aan om de route die de gevangenen hadden bewandeld schoon te vegen. [1] 
  2. een auto of busje dat achter de laatste deelnemers van een wegwedstrijd aan rijdt en deelnemers op pikt die de wedstrijd niet meer kunnen of willen vervolgen.
    • Een jaar eerder, in 2011, finishte de Rotterdamse Esther Jonker als laatste loper op de Coolsingel. „Ik heb vijftien jaar als vrijwilliger voor de marathon gewerkt en ik heb altijd de wens gehad om de marathon ook eens een keer van de andere kant mee te willen maken.” Het werd een helletocht. „Op de Brielselaan, ter hoogte van Meneba, had ik het al eigenlijk niet meer. Dat was op de helft van de route. Dus dan moet je nog wel een aardig stuk.” De vele toeschouwers in het centrum en de muziek langs de route sleepten haar er doorheen. „Op de Blaak werd ik tot laatste loper verkozen. Dan is het nog drie kilometer. Je hebt dan echt geen puf meer, maar je moet het tempo erin houden, want de bezemwagen zit je op de hielen. Ik had toen ook verschrikkelijke dorst, omdat er op het laatste deel van de route bijna geen drinken meer te krijgen was.” En dat uitgerekend bij een loper die vijftien jaar lang als vrijwilliger drinken uitdeelde bij het evenement. Een laatste loper wordt niets bespaard. [2] 
Hyperoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Jules Seegers 24 augustus 2014
  2. NRC Mitchell Daamen 10 april 2015
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be